‘Ze zit er weer…!’ Marie stoot Katrien aan. Katrien had haar al gezien en fluistert, ‘ze heeft weer dat veel te grote gele vest aan, ze ziet er steeds hetzelfde uit.’
Het is een aangename namiddag in mei. Onder een strakblauwe hemel staat de rododendron volop in bloei. De zusjes, dochters van de bakker, hebben zojuist de tweede bezorgronde gedaan en zijn nu met hun zo goed als lege mand onderweg naar de bakkerij.
‘Kun jij zien wat ze aan het doen is? Volgens mij zit ze een boek te lezen. Dat zou ik ook wel willen. Met een mooie witte jurk aan de hele dag in het zonnetje een boek lezen.’ Marie zucht en kijkt naar de vrouw in de verte op het bankje. ‘Ze heeft zelfs een parasolletje naast zich liggen, zie je dat Katrien?’
Katrien heeft meer aandacht voor de broodmand. ‘Ik heb trek, wil je een stukje brood Marie?’ Marie hoort haar zusje niet en gluurt verder door het struikgewas. ‘Ik ben zo benieuwd waar ze vandaan komt, misschien is het die verdwenen russische prinses wel, zoals ze daar zit…’
‘Anastasia bedoel je,’ antwoord Katrien met haar mond vol, ‘Anastasia trekt niet zo’n raar geel vest aan en ze is trouwens dood. Die vrouw daar, zit gewoon een boek te lezen. We moeten zo naar huis, het eten zal wel bijna klaar zijn.’ Juist op dat moment slaat in de verte de kerkklok. ‘Katrien, het is al zes uur we moeten opschieten.’ Katrien grijpt de lege broodmand en de zusjes hollen naar huis.
Met een zwaai wil Katrien de mand in een hoek van de bakkerij zetten maar halverwege de draai stopt ze. ‘Heb jij het mes Marie?!’
‘Welk mes?’ Vraagt Marie, nog nahijgend. ‘Het broodmes natuurlijk, het broodmes. Het zit niet meer in de mand!’ Marie schrikt. ’We moeten het onderweg verloren zijn, als vader het merkt, het goeie mes!’
Vanuit de keuken klinkt de stem van moeder. ‘Het eten wordt koud, aan tafel, vader moet na het eten meteen weg, kom op meiden.’ Marie en Katrien lopen de keuken in en gaan aan tafel zitten, het eten is al opgeschept. Kleine Dirk zit naast vader te grijnzen, Katrien steekt haar tong naar hem uit. Zwijgend wordt de avondmaaltijd gebruikt.
‘Zo dat was lekker, ik moet er nu snel vandoor.’ Vader gooit zijn servet op tafel, trekt kleine Dirk speels aan het oor en verlaat de keuken. De zusjes kijken elkaar opgelucht aan. ‘Die is weg,’ fluistert Katrien.
‘Wat zeg je Katrien?’ Moeder is begonnen met het afruimen van de tafel en kijkt Katrien vragend aan. ‘Mogen we nog even weg moeder? Het is zo’n mooie avond.’ Moeder knikt, ‘niet te laat thuis, morgen vóór school moeten jullie de ochtendronde nog doen.’
Marie en Katrien hollen naar buiten. ‘Ik heb het nog gebruikt toen jij naar Anastasia zat te gluren, laten we daar eerst zoeken.’ Marie knikt en schiet haar klompen aan. ‘Is goed.’
Onderweg naar de bosjes speuren de meisjes naar het mes, het kan natuurlijk net zo goed onderweg uit de mand gevallen zijn.
Bij de bosjes aangekomen is het bankje verlaten. Er is geen spoor van het mes. ‘Hoe kon je zo stom zijn, het is toch niet zo moeilijk om op een broodmes te passen!’ Marie verheft haar stem. ‘Waarom loop je ook altijd met die rotmand te zwaaien!’ Katrien is nu ook boos en sist terug, ‘Ja, geef mij zoals gewoonlijk maar weer de schuld. Wie moet het vader gaan vertellen? Dat zal ik wel weer zijn.’ Ze loopt boos weg maar na een paar meter houdt ze haar pas in. ‘Marie, kom eens, is dat vaders fiets niet tegen dat hek?’
Marie staat al op haar tenen over de heg te gluren. ‘Hij zit met Anastasia te praten, kijk, hij zit daar in de keuken!’ Katrien is naast haar zusje gaan staan. ‘Wat moet hij dáár nou,’ antwoordt Katrien. Ze is nog niet uitgesproken of vader staat op en loopt naar de keukendeur, Anastasia begeleidt hem. ‘Marie, hij gaat weg. Hij moet ons hier niet zien.’ De bakkersdochters hollen naar huis. Thuisgekomen worden ze door moeder direct naar bed gestuurd.
‘Goedemorgen dames, lekker geslapen?’ vader staat voorover gebogen deeg te kneden. ‘Kijk eens op tafel, er ligt een verrassing voor jullie.’ Marie en Katrien draaien zich gapend om. ‘Het mes, waar komt dat vandaan?’ Katrien kijkt haar zus aan en vervolgt, ‘waar heeft u dat gevonden, wij hebben er gisteren de hele avond naar gezocht.’
‘Mevrouw Pieters heeft het gevonden en dacht dat het misschien van ons was. Ik heb gisteravond kennis met haar gemaakt, ze is onlangs in het dorp komen wonen, in het huis van Lelyveld. Ze wil graag klant bij ons worden.’
‘Wordt Anastasia klant bij ons en moeten wij dan brood bij haar bezorgen?’ Marie krijgt er een kleur van. ‘Ik weet niet of ze Anastasia heet maar jij zegt in ieder geval mevrouw Pieters, Marie. Ze moet niet denken dat wij geen manieren hebben. Hoe weet je eigenlijk dat ze Anstasia heet. Ze woont hier pas. Oh, het loopt tegen zessen, jullie moeten op pad, ik heb de mand al ingepakt. En voor ik het vergeet, als laatste naar mevrouw Pieters. Of jullie willen aanbellen, ze wil graag kennismaken.’ De meisjes pakken de zware mand tussen hen in en gaan zuchtend op weg.
Na een uurtje zijn alleen de krentenbollen voor mevrouw Pieters overgebleven. ‘Moeten we voor een paar van die bollen nog helemaal naar de Oude Naarderweg, kan vader die straks niet gewoon met de fiets bezorgen? Waarom moet iedereen een vers broodje bij het ontbijt!’ Katrien loopt weer eens te mopperen. ‘En ik heb het nog koud ook.’
‘We zijn er.’ Marie is een beetje opgewonden. Ze doet het hekje open en de zusjes lopen het tuinpad op, het grind knarst onder hun klompen. Katrien trekt aan de bel.
Een ogenblik later horen de meisjes voetstappen in de gang en de voordeur zwaait open. Een grote norse man verschijnt in de deuropening. ‘Wat moet dat op dit tijdstip!‘ bast een zware stem. ‘Wij zijn van de bakker,’ piept Marie. ‘Oh ja, dat is waar ook! Marie, de bakkersmeisjes zijn er.’ De zware stem buldert door de hal. ‘Ze komt er zo aan, kom maar vast binnen’. De meisjes schoppen hun klompen uit en op kousenvoeten betreden ze de statige hal. De heer des huizes is alweer verdwenen. ‘Heb je zijn broek gezien? fluistert Katrien, ‘er zit allemaal verf op.’
In de hal gaat een deur open en er verschijnt een kleine, charmante vrouw. Vriendelijk lachend komt ze met uitgestoken hand naderbij. ‘Dag meisjes, ik ben mevrouw Pieters. En wie zijn jullie?’ Katrien en Marie stellen zich voor. ‘Gaan jullie even mee naar de salon?’ Mevrouw Pieters gaat hen voor. Overal in de salon liggen tubes verf en er staan potten vol kwasten en penselen. De meisjes kijken elkaar verbaasd aan. Voor het raam staat op een ezel een groot doek met de afbeelding van een vrouw in een geel vest op een bankje tussen de rododendrons. Zelfs een parasolletje op het bankje ontbreekt niet. ‘
Dat bent u,’ roept Katrien uit. ‘Ja, dat ben ik. Mijn man is kunstschilder en ik poseer af en toe voor hem. Het is bijna klaar, vinden jullie het mooi?’